Monday 5 June 2017

Onder de douche

Het allereerst schuif ik met mijn voet de stankafsluiter op zijn plaats. Mijn onverlaat op vier poten met een pluimstaart heeft gisteren na zijn inspectie waar al dat water toch naar toegaat, zijn taak niet afgemaakt. Ik sla hem wel eens gade wanneer hij eerst zijn nagels in de gaatjes van het dekseltje purkt, er aan trekt en schudt ,waarna hij dan zijn nieuwsgierig neusje in het gat steekt. Met één oog gluurt hij naar beneden, laat het dekseltje  beledigd door het onbevredigend resultaat zonder nog om te kijken liggen en vertrekt. Mij kijkt hij onder het voorbijgaan nog even minachtend aan. Zwaaistaartend verlaat hij de badkamer.
Dus, ik schuif met mijn voet de stankafsluiter op zijn plaats en zet de kraan open, zo heet mogelijk. Heerlijk. Mijn rechterschouder wordt langzaam roder, waarna ik wat draai om ook de andere kant een kans te geven. Mijn gedachtenstroom komt ook op gang, mét het stromende water.
Door in de autobiografie van August Strindberg ‘de zoon van de dienstbode’ te lezen voor ik ging opstaan, overigens een wel interessant maar moeilijk te lezen levensbeschrijving, vol melodrama en filosofische overpeinzingen, geeft het boek me veel om over na te denken. Deels uit herkenning van mijn eigen jeugdjaren  maar ook door de beschrijvingen van de essays en toneelstukken die hij weergeeft. Genadeloos kraakt hij Goethes ‘Wehrter’, Dante’s’ Hel’ af, prijst  William Shakspeare de hemel in (terecht)  doet uitspraken over tal van Scandinavische toneelschrijvers en dichters die ik nooit gelezen heb, schrijft vergelijkingen over Oude Meesters van de schilderkunst als Rembrandt, Ruysdael die me doen denken aan gesprekken die ik heden ten dage voer met mijn echtgenoot en vrienden en vriendinnen. De geschiedenis herhaalt zich steeds. Vandaar dat ik zijn gedachtengang wel denk te begrijpen. Ook mij overvalt dikwijls de gedachte;  wat wil een schilder mij zeggen met zijn schilderkunst. Of de dichter met zijn gedicht. Moet ik achter de verf kijken? Tussen de regels van het gedicht lezen? Moet ik de maatschappelijke omstandigheden van een kunstenaar kennen? Zijn aard, zijn omstandigheden? Ik moet toch minstens er iets in herkennen, denk ik onder de stromende waterval in de douche.
Wanneer ik in het Cobra museum de drolachtige schilderijen bekijk rond de veertigerjaren en daarna, de latere schilders en dichters uit die Cobragroep zijn ze me overwegend vreemd. Wordt ik belazerd? Vast wel!
‘De ingeslapen, naoorlogse burgerij een poepie laten ruiken’, een Cobra leuze uit die jaren, is mij niet voldoende.  Bovendien had de burgerij in 40/ 45, genoeg om over na te denken doorgemaakt dunkt me. Ingeslapen burgerij?? Nee toch. Ik denk aan de wederopbouw, de doorbraak van de politieke partijen, ga maar door. Ik begrijp niks. Word ik hier voor de gek gehouden? De tegenwoordige Moderne Kunst? Moet ik kijken naar een hoop zand in een hoek. Een bosje hout opgestapeld. Een winkelhaak in een lap, een pluisje in een kastje? Ik kijk naar de nieuwe kleren van de keizer. Daar wil ik bij vloeken. Misschien is dát de bedoeling. Dat ik eens vloek bij de kunst. Laten we vloeken tegen de schoonheid, tegen de ontroering. We gooien al het negatieve waartoe een mens in staat is op een hoop in de hoek, bovenop de schoonheid, het hogere, en onze ontroering verhullen we in de stank van de vuilheid.
Ik heb heus echt nergens genoeg verstand van.
Waarom wil een kunstenaar mij zijn werk tonen? Toch zeker wel om iets met hem te delen, veronderstel ik. Dat lijkt mij een voor de hand liggende gedachte. Ik krijg het heet onder die douche, verdomme.

Ik doe nu maar een beetje koud water er bij, want niet alleen mijn schouder ziet rood, mijn tieten beginnen ook te blozen en de rondingen naar beneden willen nu ook aan de achterkant gekleurd worden, voel ik.
Enigzins afgekoeld houd ik op met denken en heb ook genoeg gedoucht. Pepijn de kat staat zeurend voor de wasbak. Hij ziet mij naar de handdoek reiken en slaat zijn nagels in mijn kuit. Of ik hem wil optillen. Hij moet zijn slokje water. Ja, uit dat gele bekertje. Til mij nou op!
 Hij kan de pot op. Hij kijkt naar me. O. Nee dus.
Ik wrijf met de handdoek over mijn zere kuit.
Ja hoor, ga jij maar putje kijken.
Hij wandelt over de drijfnatte douchevloer naar het putje en rommelt aan het dekseltje. Rinkeldekinkel. Tollend rolt het om de afvoer. Gelukt!
Tevreden gaat hij, diep nadenkend, met zijn wollen kont in het water zitten. 



No comments:

Post a Comment

De pijnboom

Siemen Dijkstra, houtsnede Midden op de hei bij een meertje staat een pijnboom. Hij heeft geen pijn, maar zijn naam betekent Pinus, en...