Weet nog, hoe koud het werd.
Zo ijzig kil als nu, vandaag nog.
Wel schuurden wij huid tegen huid.
Hoorden geluid van het knetterend
hout dat het donker warmt.
Weet nog hoe verkleumd jij, hoe
bevend wij bij elkaar kropen.
Hoe de nacht ritselde en knerpte.
Je zei, ik hou nog steeds
van je hoor, kom dichterbij.
Weet, het vuur is gedoofd, het smeult.
Hoe onze moede leden tasten naar geborgenheid. De bedekkende kilte
sluipt aan. Is nabij. Het wordt winter.
Het is de winter die nadert, schat.