Saturday 27 July 2019

De pijnboom

Siemen Dijkstra, houtsnede

Midden op de hei bij een meertje staat een pijnboom. Hij heeft geen pijn, maar zijn naam betekent Pinus, en het betekent eigenlijk ‘vlot’. Daar hebben de mensen de naam Pijnboom van gemaakt. Als je bij zijn wortels staat kun je zijn kruin niet zien. Je legt je hand tegen de stam, kijkt omhoog en wordt duizelig, zó hoog is hij. Een kerktoren is niet meer dan een dwerggebouwtje vergeleken bij deze boom.
Hij is bijna vijfhonderd jaar oud.
Hij staat daar in zijn eentje, is bevriend met de wind en de wolken en de nacht met de sterren en de zon.
Dicht bij dit heideveld, is een groot bos, daar woont een bosgod, die Pan heet. Hij ziet er fijntjes en mooi uit, en is helemaal in het groen aangekleed. Hij heeft zelfs groene ogen!  Zijn schoenen zijn van berkenbast met leuke puntneuzen en de knopen op zijn jas zijn gemaakt van opgepoetste eikels. Op zijn hoofd draagt hij een puntmutsje die van de bladeren van de esdoorn is gemaakt, de puntjes van de blaadjes steken er aan alle kanten uit. Hij is altijd vrolijk en springt en zweeft tussen de naalden van de pijnboom door of het niets is.  Als er wel eens iets versleten is aan zijn kleren maakt hij alles in een oogwenk weer nieuw van de dingen die de bomen en planten hem gratis geven. Hij loopt nooit gewoon, maar danst en zweeft.
De Elfenkoning en koningin die ook in het bos wonen van Pan, vonden de naam van de pijnboom  zó leuk, dat ze een elfenmeisje de naam van de boom hebben gegeven: Pinus.
Een naam voor een vlot elfje.
Wel een vreemde naam voor een meisje vinden wij nu, maar in het Elfenkoninkrijk is alles mogelijk, laten we er maar aan wennen. Pan is het vriendje geworden van Pinus en zij is zijn vriendinnetje. Pinus is net een vlinder, zo licht en mooi. Ze is zo vlug als water en zweeft als een veertje en zij is gekleed in bloemblaadjes die ze steeds verandert. Ze  heeft soms een jurkje aan van madeliefjes, dan weer van boterbloemen en in de hoogzomer neemt ze klaproosblaadjes. Ze heeft blond krullend haar en kleine handen en voeten. Haar ogen zijn blauw waarmee ze vrolijk de wereld in kijkt. Op het water van het meertje  kan ze heerlijk drijven, samen hebben ze enorm veel plezier bij de pijnboom. In mei, als de boom bloeit, maken ze drijfboten en vlotten van afgevallen takken en bengelen met hun benen in het meer. Ze spatten elkaar nat, stijgen ineens op en verdwijnen tussen de bomen  diep het bos in dat aan de andere kant van het heideveld mooi groen afsteekt tegen de blauwe lucht. De oude pijnboom schudt zachtjes van het lachen en zwaait zijn stuivende takken heen en weer. Alle drie zijn ze echt gek op elkaar. Ze zijn echt onafscheidelijk. De pijnboom is hun beschermheer. Als het regent dan hoeven die twee niet nat te worden, hij buigt zijn prachtige takken met naalden over hen heen en dan hebben zij daaronder een nestje. Als de zon te heet is kruipen ze samen in zijn brede schaduw en de wind speelt bestuivertje op de bloemen, maar maakt alles in de omgeving ook geel als je niet oppast. Allebei zijn ze wel eens helemaal geel.
Waarom stuift de pijnboom zo?
Omdat hij bloeit in de meimaand. Tussen al die naalden aan zijn takken. Daar is nog iets grappigs mee, die naalden staan steeds twee aan twee in één houdertje. De bloemen van de pijnboom, zien er uit, zoals kleine buisjes, nogal klein. Vol stuifmeel en het bijzondere is, dat ze mannetjes en vrouwtjes zijn. Eenhuizige bloeiwijze heet dat. Alles dicht bij elkaar, je hebt geen buurman of buurvrouwboom die moet helpen. Hij heeft wel de wind erbij nodig.
Pan en Pinus raken niet uitgekeken op dat gestuif. Daar gaat weer zo’n wolk. Pinus ziet geel van haar oortjes tot haar tenen.
Bij veel planten is het weer anders, die stuiven niet op de wind. Zij hebben een tweehuizige bloeiwijze. Het twee bomen. Of twee planten met bloemen. Dan zijn het mannetjes, óf vrouwtjes. Die krijgen fijn hulp van de bijen en andere insecten. Ze moeten het stuifmeel op de stamper brengen die dan wordt bevrucht. Bij de pijnboom  helpt de wind altijd met eens flink te waaien waardoor het stuifmeel gaat rond dwarrelen en de vrouwelijke bloemen bevrucht worden.  
Het vreemde van de pijnboom is dat die bevruchting  na een jaar gebeurt en er dan pas dennenkegels op de takken groeien.
Hij is oersterk, de pijnboom. Hij houdt zich vast in de grond met een lange pen-wortel bijna recht naar beneden.
Over de pijnboom zijn heel wat verhalen verteld. Soms zijn het sprookjes, ook wel godenverhalen en soms vertellingen waarin dingen echt gebeurd zijn. Dit is zo’n verhaal.

Soms maken mensen die ver weg wonen ook wel eens een kano van het hout van pijnbomen. Bij een weg die werd aangelegd in Drenthe is zo’n boot gevonden die zó ontzettend oud is, vijfenzeventighonderd jaar voor Christus hebben ze hem gemaakt! Hij zal nu wel erg krakkemikkig zijn, als je ook zo lang onder de grond verborgen bent geweest. Toch knap, dat ze toen al een boot konden bouwen.
Pijnbomen hebben een lange, rechte stam, geschikt om er masten voor schepen van te maken.
Van spaanders  van heel oude pijnbomen maakten mensen heel vroeger ook fakkels. Die dompelden ze in hars, maakten met twee stenen die ze tegen elkaar sloegen vonken in een bosje gedroogd gras tot het ging vlammen en staken daar de spaanders mee aan. Dan konden ze elkaar ook zien in het donker. Pan en Pinus doen dat ook wel eens op een donkere avond. Aan de rand van het meer steken ze de verzamelde spaanders in brand en dan schijnt het licht prachtig weerspiegeld in het water.
Pan kan heel goedverhalen vertellen, Pinus en hij zitten op het zand naast het meertje bij een vuurtje en de oude pijnboom luistert genietend mee.
Vanavond als het donker wordt gooien ze dennenappels in het vuurtje, kijk eens hoe ze lekker knetteren. De hars er binnen in wil best fikken!
Met die dennenappels is trouwens nog meer leuks aan de hand, als ze volgroeid zijn staan de kegels met een grijsbruine kleur aan een kort steeltje op de takken. In het voorjaar kun je dan fijne tikjes horen van dennenappels die openspringen en het zaad laten vallen. De wind neemt een aanloop en blaast eens flink die zaden overal heen, omhoog, omlaag, voor zich uit en wordt zo baldadig als wat. Het heideveld kan zo maar verdwijnen en er komt een heel bos met pijnbomen voor in de plaats, echt waar.
Pan en Pinus zijn teruggekomen van hun tocht naar het donkere bos. Ze hebben daar een hele poos gewerkt met de bijen die heerlijke honing hebben gemaakt van het pijnboomstuifmeel. Dat is nou iets wat de wind niet kan, daar heb je die kleine ijverige bijtjes voor nodig.
Ze zijn bij de oude pijnboom en zitten in het zand. Ze hebben vriendjes op bezoek, vader moeder en zoontje eekhoorn. Ze  spelen onder de beschermende takken met elkaar. Als sneltreintjes roetsjen ze langs de stam van de pijnboom naar beneden. Afwachtend leunen ze een beetje achterover op hun staart en strekken hun bruine handjes uit. Om de beurt gooien Pinus en Pan een dennenappeltje naar ze toe die ze behendig en snel opvangen. Vliegensvlug peuteren ze de zaden er uit en stoppen ze met handjesvol tegelijk in hun bruine mond. Als ze voldaan zijn springen ze tot heel dicht voor de neus van Pan, trekken aan de knopen van zijn jasje en smeken:’Vertel je nog eens van vroeger? Over die Grieken met hun rare namen, daar zijn we dol op!’
Pan kijkt naar Pinus die zich in de handen wrijft, zij weet wat er komt, ze hebben het er vanmorgen toevallig nog over gehad: ‘Wordt het geen tijd om de eekhoorns nog eens een verhaaltje te vertellen?’waarop Pan nadenkend knikte: ‘Doe ik.’
De oude pijnboom wiegt van genoegen een beetje heen en weer.
‘Kom maar dichterbij, hier jij, en jij daar, Pinus, hou jij die kleine maar bij je.’Pan klopt op de grond naast hem.
Pinus slaat een arm om het kleinste eekhoorntje dat gezellig dicht tegen haar aanleunt.
Pan wiebelt nog eens wat heen en weer en begint:’Weten jullie wat oude Grieken zijn?’
‘Nee, dat weten wij niet,’roepen de drie eekhoorns in koor.
’Weten jullie wat een pijnboom is?’
’Ja natuurlijk, dat is deze ouwe knar,’roept vader eekhoorn en knikt met zijn hoofd schuin omhoog. ‘Zeg! Niet zo oneerbiedig!’ Pan tikt de eekhoorn op zijn neus.
De pijnboom schudt met zijn naalden, het ruist boven hun hoofden.
‘De oude Grieken woonden in hun eigen land.’ Pan kijkt aandachtig of ze goed luisteren.’ Ze woonden daar niet alleen vroeger, ze leven er ook vandaag en morgen, maar mijn verhaal gaat over heel lang geleden, over de Oude Grieken.

In dat oude Griekenland staat een heel oude boom. De pijnboom. Pinus. Hij gaat nooit dood zoals wij, hij blijft eeuwig leven. Hij is een heilige boom. De Oude Grieken zeggen:’ Het is ónze heilige boom. De boom is van de natuurgodin Cybele. Hij is Cybele en zij is hem. Alles wat ze zegt gebeurt. Ze is van alles tegelijk, Koningin, Burgemeester, Politieagent, Generaal, haar macht is heel groot! Ze is een natuurgodin.’
Pan wijst met zijn armen uit elkaar hoe groot haar macht is.De pijnboom schudt nog eens met zijn takken.
De eekhoorns schudden ongelovig hun hoofd.
’Stil nou en luister.’Pan gaat verder met zijn verhaal:‘Die godin Cybele heeft dus héél veel macht. Onder de grote pijnboom vergadert ze met de mensen uit het dorp en geeft daar bevelen. ‘Jij moet het graan wegbrengen, jij zult het wegen en jullie gaan het uitdelen. De soldaten stuurt ze naar de oorlog en de zeelieden moeten gaan vissen. En jij Attis, hij is haar vriend, ga jij maar handel drijven in die verre landen van je. Zo stuurt ze zelfs haar beste vriend, Attis, weg om verre reizen te maken. Hij blijft maandenlang van huis. Maar als erin het dorp  kinderen geboren worden is de bevolking heel trots omdat Cybele vindt dat het mooie lieve babies zijn. Ze geeft hen een soort geboortebewijs mee waarmee ze de ouders blij maakt omdat waar zij wonen in het oude Griekenland, het heel belangrijk is om er bij te horen.
Na maanden komt de Attis terug van zijn verre reizen maar het loopt eigenlijk niet zo goed af, of ja, toch ook weer wel.’ Pan zwijgt en wrijft nadenkend over zijn neus. Pinus en de drie eekhoorns hangen ademloos aan zijn lippen.’Verder, vertel verder, Pan, toe nou!’
Pan kijkt ze aan, knikt met zijn hoofd en vervolgt zijn verhaal:’Attis is in handen gekomen van andere goden, de ene god heeft nu eenmaal meer macht dan de andere. Op een akelige dag hebben ze hem aan een boom gebonden en toen is hij doodgegaan. De mensen rouwen om hem bij de pijnboom, er zijn avonden dat het er zwart ziet van het volk dat verdrietig is om zijn dood.
Gelukkig zijn goden niet voor één gaatje te vangen.
Hij is begraven in een soort grot. Op een morgen schijnt er bijzonder  licht in dat donkere hol, Attis is opgestaan en hoort weer bij de levende goden. Dat is een feestje waard!
Buiten worden er tafels gedekt,er wordt van alles aangedragen, brood en druiven , gebakken visjes en  mooie ovale schotels met ananassen. ‘En dennenappels!’schreeuwt het kleine eekhoorntje.’Ja, dennenappels ook,’ lacht Pan.
In  het voorjaar wordt Cybele vereerd onder de oudste pijnboom in het dorp. De mensen  vieren de dood en de rouw en het weer opstaan van Attis, ze carnavallen,  trekken malle kleren aan, dansen en springen en weten van gekkigheid niet wat ze doen. Overal klinkt er muziek het is ook  meteen een feest over het blij zijn met de geboorte van kinderen, iedereen host door de straten en over de paden langs de velden. Nog steeds worden daar, bij die pijnboom in het oude Griekenland, deze feesten gevierd, de mensen dansen en zingen, slaan op cymbalen en tamboerijnen en de kinderen mogen om de pijnboom dansen en krijgen allemaal lekkere dingen.’
‘Ja! Eikels!’schreeuwen de eekhoorns.
‘Dat was het verhaal van de pijnboom in het oude Griekenland.’zucht Pan.
‘Mooi, mooi! welbedankt!’juichen de eekhoorns en in een oogwenk zijn ze verdwenen tussen de takken van de pijnboom.
‘Zeg’ Pan fluistert naar Pinus:’ laten we de heksen verjagen die met de duivels aan het dansen zijn? Ze zijn weer actief vanavond!’
‘Ja,  we zullen brandende takken meenemen, dan jagen we ze weg!’ Pinus lacht. Even later vliegen ze met een in brand gestoken tak boven de hei.
De hoge, statige pijnboom ruist tegen de donkere avondhemel:’Wees voorzichtig, wees voorzichtig. 

Friday 19 July 2019

Het zoeken


     Image result for god michelangelo


Vijf en zestig jaar geleden was ik een puber die zo wanhopig op zoek was naar God, dat ik elke mogelijkheid onderzocht om mijn doel te bereiken.
Men kon mij vinden als twaalfjarige, naast het fornuis in de keuken als mijn moeder niet thuis was, met het boodschappenboekje van de cooperatie opengeslagen in de hand, waarbij ik eigengemaakte psalmen en gezangen opzond door de schoorsteen, in de hoop dat daarboven iemand God attent zou maken op dat wondermooie zingen van een kind dat  gelukkig wilde worden. Ooit zag men mij in het kielzog van mijn vriendinnetje enige malen voor Musis Sacrem in Arnhem staan, in een kring van brave Leger des Heils boodschappers. Krachtig in de handen klappend en aandachtig kijkend, playbackend.
Wat deed ik mijn best!

Eens op een zondag, fietste ik  een keer achter mijn vriendinnetje en haar vrijer aan. Ja, zij fietsten hand in hand, hij had haar van mij afgenomen, naar de bijeenkomst van Youth for Christ ralley in Ede. Het kletterde de hele dag van de regen...
Het grasveld waar het Feest plaats vond was één groot moeras. De twee minnaartjes kloven beiden aan hetzelfde uiteinde van een Mars, herinner ik mij waarbij zich tussen hun  monden een kleverige draad spon, die ik met afgrijzen gadesloeg. Het geloof verliet mij op die middag in de blubber. Ik liet de hele boel in de steek en fietste het hele eind alleen terug in de regen.

 Nog enige malen deed ik een paar pogingen, Was God er niet ook voor mij? Ik moest en zou Hem vinden!

Twee keer woonde ik een mis bij in de koudste kerk van Oosterbeek. Door de oorlog was de kerk nogal beschadigd en nog niet alles was hersteld. De kruisstaties van Jan Toorop troffen mij diep, Ik ging direct zelf  thuis aan de gang met zo iets dergelijks, ik had het zeer met Jezus te doen. Zo opgehangen  te worden voor al je goeie werk!
Na mijn verhuizing naar Emmen, werd  ik vijftien. We hadden er een broertje bij gekregen,  terwijl er  al zo’n joch in de familie was notabene, ik zat daar echt niet op te wachten.
Het bleek allemaal nogal mee te vallen, toen hij een half jaar was nam ik hem mee voor op de fiets  naar de  zondagochtendbijeenkomsten van de Mormonen in mijn nieuwe woonplaats.
Ik vergeet nog te vermelden dat ik toen ik nog in Oosterbeek woonde, met mijn vader die zich thuis gedroeg als God zelf, meeging naar een bijeenkomst van het Humanistisch Verbond waar iemand een lezing hield over de Derde weg. Hij vond dat het wel iets voor mij zou zijn. Dan leerde ik iets over Humanisme.
Helaas ging me dat meters boven mijn pet.

In die zelfde winter, veertien was ik geworden in mei, stuurde mijn vader me naar een leuke  club waar jonge Humanisten over levensbeschouwelijke zaken spraken. Daar zou ik me wel thuis voelen, besliste hij.
‘s Avonds fietste ik naar de Lawick van Pabststraat, en vond in het huis van de kunstenaar Johan van Zweden, een groep jonge mensen tussen de twintig en de dertig jaar. Ze spraken na de redevoering van de kunstenaar, allemaal door elkaar over ‘de toets der rede,’ een zinnetje dat het enige is dat ik van  die avond onthouden heb. Na afloop van de veel te hoog gegrepen bijeenkomst voor mijn nog niet geheel en al ontwikkelde intelligentie, heb ik op de terugweg naar Oosterbeek, lopend naast mijn fiets, een jonge man en een meisje die elkaar in die H.J.G, daar misschien wel gevonden hadden, zwijgend gezelschap gehouden totdat hun beleefdheid hen deed zeggen dat ze nu wel alleen verder konden gaan. Ik vond dat heel oprecht klinken en ik dacht dat ze mijn gezelschap wel op prijs hadden gesteld.

In Emmen was voor jonge mensen in de vijftiger jaren niets te beleven, je kon tafeltennissen, dansen in een groot café en fietsen tot je van verveling van je fiets viel. Ik kende er geen mens en vond het een rotplaats.
Enige jaren later was ik daar tijdens mijn opleiding als kleuterleidster, lid van de Nieuwe Koers. We organiseerden naast veel zwaarwichtige vergaderingen, bonte avonden, eenmaal lieten we in december, niemand wist ervan, twee sinterklazen opdraven die elkaars baard er zowat afrukten van woede en jalouzie, en speelden we, mijn vriendin en ik, zelf gillend van plezier voor zwarte piet, totdat de politiek het niet langer meer volhield tegen de flauwte en de verflauwde interresse van de jongelui en de club ter ziele ging.

We zochten toch weer met enkele bekende en bevriende jongeren naar een mogelijkheid om ons met serieuze vraagstukken bezig te houden en richtten toen we vijf mensen bij elkaar konden krijgen, een H.J.G.. ( Humunistische Jongeren gemeenschap) op.

We hielden het een jaar vol, maar na mijn aanstelling als hoofd van de kleuterschool in Borger, waardoor ik moest verhuizen, viel  in Emmen de H.J.G uit elkaar en werd ik algemeen lid. Ik meldde mij aan voor de weekeinden en zomerweken die werden georganiseerd en ontmoette daar Fries de Vries, het zeer geëerde lid uit Amsterdam.
Als provinciaal bewonderde ik de Amsterdamse H.J.Gers bovenmatig. Die lui waren enorm van de tongriem gesneden en ik deed slechts een beetje traag Drents.
Enfin, om het verhaal niet té lang te maken vermeld ik nog het verzet tegen het gezag, van mijzelf tegen dat van mijn vader en tegelijk tegen dat van God en het bestuur van het Humanistisch verbond.
In diezelfde zomer deed Punt D zich voor!
Het zogenaamde punt D deed van zich spreken, wat zeg ik, spreken! waar Will van Wieringen en Fries de Vries meer over kunnen vertellen. Het betreft hier het slapen van jongens en meiden in dezelfde tenten tijdens de door de H.J.G georganiseerde vakantie zomerweken.
De schande van dat gemengd zich ’s nachts in één tent bevinden haalde als ik het me goed herinner, zelfs de voorpagina van een bekend dagblad!

Vanaf die tijd,woonde ik ook in Amsterdam, trouwde er met een H.J.Ger, daar deed het lidmaatschap van die Humanistische club mij zó goed, zodat ik mij verzoend heb met het gemis van God. Vast en zeker daardoor ben ik tóch een gelukkig mens geworden!

Monday 15 July 2019

Na de bevrijding

Fox Photos/Getty Images


Met gebogen gestalte sloft  de oorlog  op uitgelubberde laarzen verslagen weg, de ingestorte huizen achterlatend. Vloeren nog hangend aan trapresten, een antieke kast leunt vastgeklampt tegen een afgescheurde balk. Op de plaats waar de keuken eens triomfen vierde met aardappelpuree, gebakken koteletten en pudding op zondag, nu de ingestorte rotsformaties na een aardbeving. Huishoudelijke voorwerpen steken verwrongen staketsels uit.
De straat is losgewoeld door de rupsbanden van tanks die er achter elkaar door gereden zijn, lelijke voorhistorische monsters met happende tanden alles wegvretend.
Bomtrechters maken de weg tot doolhoven vol misleidingen.
De opruimingsdienst komt met kruiwagens en karren om de onder de slordig in elkaar getimmerde kruisen begraven slachtoffers te bergen.
In groepjes komen mensen  als dieren uit hun holen. Geleund tegen het zadel van hun geleende fietsen staan ze te kijken, hun ogen vol wanhoop en ongeloof. Ze zien hun gelukkigste jaren zwartgeblakerd, het huis, hun meubeltjes, het huwelijksbed, het wiegje van de baby. Verdwenen, in vlammen opgegaan.

De kinderen drukken zich tegen de benen van hun ouders. Grote jongens verderop in de straat springen heen en weer boven op de puinhopen, gooien stenen opzij om te kijken of ze bruikbare voorwerpen kunnen vinden.
Verder is het doodstil in het dorp. De prachtige tuinen, bomen en struiken, één grote woestenij.
Een gezin klautert over de puinhopen door kuilen en bergen van steengruis.
Het geweld en de honger zijn hen niet voorbijgegaan, de ouders hebben alles gedaan om hun hoofd boven water te houden, hun bezit is er niet meer. De huizen in deze straat zijn uitgebrand door fosforbommen die de geallieerden hebben afgeschoten door de foutieve veronderstelling dat er een nest zat vol Duitse aasgieren.

Het meisje knielt op de berg die is overgebleven van het vroegere huis. Ze zit met de kin op haar knieën en de rug naar de anderen toe, gravend tussen de stenen.
Ze ziet een stuk ineengedraaid ijzer uitsteken en herkent het. Voorzichtig tilt ze, met ingehouden adem, steen voor steen omhoog, legt ze opzij tot het hele stuk ijzer bloot ligt. Achter haar graven haar vader en moeder zwoegend het keukenfornuis naar boven, daarna de ingedeukte haard, die kunnen wel gemaakt worden. Het broertje maakt torentjes van stenen en gooit ze om.
Moeder roept naar vader:’Kijk, mijn elektrische strijkbout, die kan ik nog best gebruiken!’
Het meisje zit  roerloos op de steenberg met de warme zon op haar rug.
Ze draait het uitgegraven gesmolten ijzer in haar handen om en om.
Dit is haar poppenwieg geweest.
De poppenwieg met roze beklede stof met haar slapende pop er in.
Achter haar rollen de stenen van de berg als de anderen naar beneden klauteren.
‘Kom je!’roept haar moeder.


De pijnboom

Siemen Dijkstra, houtsnede Midden op de hei bij een meertje staat een pijnboom. Hij heeft geen pijn, maar zijn naam betekent Pinus, en...