Vanmorgen ijlt een tuinman wit geschrokken
de voorjaarsvelden over naar zijn baas.
Begint een stotterend, verward relaas:
“Er is gestolen deze nacht,nu zit ik met de
brokken.”
De baas,
verbaasd één wenkbrauw opgetrokken
vraagt aan de tuinmansknecht, “Wat weet je
dan?
het moet wel erg zijn wat je zag, zég op dan,
man!”
De tuinman loopt het zweet al in de sokken.
“Een edele tulpenbol, is hedennacht gejat,
één die ik heb
gekoesterd en besproeit,
hetgeen mij nooit te veel werd of mij heeft
vermoeid.
Die prachtig zou gaan bloeien langs uw pad.
De baas verschiet van kleur, wordt paars in ‘t
rond
Hij kreunt , begint te zwaaien op zijn benen.
Dan, elkaar
steunend strompelen ze henen,
maar blijven staan waar eerst de bol nog
stond.
Een grote leegte toont hen het gapend gat .
Van ver zie ik de droeve bollentelers staan,
ik ben degeen die weet hoe of het is gegaan:
Bij mij op tafel bloeit een grootse tulpenschat!
Met kleuren als van zachte rose babyhuid
staat mijn gestolen bol te glanzen en te
pralen
Als ik ze jatten kon, zou ik er meer gaan
halen.
Zo’n streek, haal ik maar beter niet meer uit.
Gelukkig hebben bollenbaas-, en tuinman zich
hersteld.
Hun tulpen zijn verrukkelijk in kleuren uitgegroeid.
Uit een gestolen bol is mij voorwaar een vers ontbloeid,
waarin ik u over mijn bloembolzonde heb verteld.