De voeten van de jonge pianiste Hanna Landmann branden na de lange wandeling door de
hoge sneeuw. Haar ernstige gezicht met de heldere blauwe ogen wordt omkranst
door zwarte krullen die nu gedeeltelijk verborgen zijn onder de capuchon van
haar wintermantel.
Ze beweegt haar tenen in de laarsjes en voelt de kou omhoog
kruipen langs haar benen. Haar wangen en
neuspunt zien rood van de opgestoken oostenwind die vorst heeft
meegebracht na de hevige sneeuwval van de vorige dagen. Ze rilt. Bevroren
knerpt het sneeuwkleed onder haar stampende voeten. Af en toe stilstaand kijkt
ze langs de wit bestoven stammen omhoog. De sneeuw vriest zich steeds vaster aan
de takken. De ijle blauwe hemel koepelt er boven waarin rauw een schorre kreet
van een overvliegende kraai weerklinkt tussen de stammen van de oude bomen als
wachters stil en ijzig.
Dieper is daarna de koude stilte.
Sinds een jaar of twee begint Hannah bekendheid te genieten
door haar pianorecitals. De lovende kritieken bejubelen haar jeugdig elan, de
virtuositeit en de romantiek van haar uitvoeringen. De vreugde die deze
loftuitingen haar zouden moeten brengen is uitgebleven. Somber schopt ze in de sneeuwbergen en
luistert naar de klanken in haar hoofd.
Het is weer de pianosonate in a moll van Franz Schubert. Voortdurende,
klinkende akkoorden, steeds gevolgd door de briljante tonen van het thema. De
donkere aankondiging in de pianoklanken blijven resoneren zoals ze de grandioze
muziek speelde, de vorige avond.
Na het slotaccoord de paar seconden ademloze stilte van het
publiek dat naar haar vertolking luisterde. Ze herbeleeft de schoonheid die
onder haar handen tot grote hoogte steeg. En ook het daverend applaus daarna. Maar
in haar borst blijft een zwaarte die niet wil verdwijnen.
Stilstaand, leunt ze vermoeid met haar schouder tegen een
zware boomstam .
Ze beziet haar koude handen waarin ze nog het bewegen van de
toetsen voelt bij het spelen. Haar lange vingers, waarmee ze de harde sneeuw op
de stam aanraakt.
Met haar mouw veegt ze de krullen uit haar gezicht. Haar
handen glijden langs de boomstam met de hard bevroren sneeuw. Ze klopt een
motief uit de sonate op het hout. Ik ben
zelf muziek peinst ze. Ik ben bevoorrecht. Waarom geniet ik niet? Langzaam laat
ze de boom los en loopt met haar hoofd
naar beneden terug naar het voetpad.
In de verte beweegt iets. Een vage vorm eerst, die nog
verborgen blijft achter de dikke bomen, maar bij het dichterbij komen
duidelijker wordt en uitgroeit tot een gestalte.
Hannah staat er met de rug naar toe, verzonken in de aanblik
van de vreemde grillige voorstellingen in sneeuw geschilderd door de vorst, op
de stammen. Ze denkt aan de liederencyclus van Winterreise, tekstregels
fladderen door haar hoofd.
De verlatenheid, de leegte die de regels behelzen en de
wenkende dood. Hoe die de piano laten klinken. Wat moet Schubert hebben
geleden. Tranen springen in haar ogen. Ze slikt.
Zacht nadert de gedaante tussen de beuken, blijft even staan, schudt zijn hoofd waardoor het haar om
zijn hoofd danst. Hannah heeft nog niets
gemerkt. Dichterbij komend, kucht hij, eerst zacht dan wat luider. Sneeuw
knerpt onder zijn schoenen. Hij klopt op haar schouder, buigt zich naar voren
en zegt zacht: ‘Franz Schubert.’
Ze schrikt en draait zich naar hem toe met wijd open ogen van
verbazing. Hij steekt zijn hand uit ter begroeting. Ze is perplex. De adem
stokt in haar keel. De componist die ze het meest lief heeft, staat daar zo
maar, uit het niets midden in het bos voor haar. Met uitgestoken hand, zo
dichtbij, gehuld in een zwarte schoudercape. Ongelooflijk. Hij staat wat
voorovergebogen, kijkt naar haar gezicht. Zijn brilletje is beslagen .
Hannah beantwoordt zijn handdruk. Zachtjes drukt hij haar
vingers met beide handen.
Zijn vreemde
negentiende-eeuwse kleding, het vest met de rij knopen, de fladderstrik onder
zijn kin. Voorzichtig maakt ze haar vingers los uit de zijne.
‘Bent u echt Franz Schubert,?’vraagt ze ongelovig. Ze staart
naar hem, nog steeds niet begrijpend wat haar overkomt. Hij staat tot aan zijn
enkels in een berg sneeuw en doet een stap naar voren. Hij knikt bevestigend.
Achter hem valt sneeuw van de takken met een vreemd, ruisend geluid.
‘Muziek, het is de muziek meisje, die me bij jou brengt. En
ook mijn eerste liefde, Thérèse Grob, brengt me hier. O, die gelijkenis...’ Hij
leest aandachtig haar gezicht, de ogen de mond: ‘Jij hebt dezelfde distinctie, het
fijne gelaat, de sprekende ogen. Maar vooral jouw pianospel.‘
Ademloos luistert Hanna naar zijn stem.
‘Je weet toch dat ´Das Internationale Schubert Gesellschaft´ in
Tübingen bestaat dat mijn werken heruitgeeft?’
Ze knikt. Ja, ze weet het. De woorden willen niet komen. Ze
slikt opnieuw en zwijgt. Vol ontzag. De laatste vier maanden heeft ze zich
verdiept in de liederencyclus ‘Winterreise’, Schuberts leven, zijn werk. Een
compositie waarin de naderende dood klinkt. Van een duistere grote schoonheid. Maandenlang heeft ze de pianopartijen van de liederen
gestudeerd. Ze kijken in elkaars ogen. Ze ziet de rij knopen op zijn vest onder de
opengevallen cape. De fladderstrik onder zijn kin met het kuiltje. Schubert
legt zijn hand op haar schouder. Beiden zwijgen.
Ze denkt aan het doodsverlangen en de zwaarmoedige teksten van Wilhelm Müller en de muziek van
deze stukken, terwijl ze de druk van zijn hand voelt De hand van de uit de dood
verrezen Franz Schubert. Ze hoort in gedachten het laatste lied.
De componist veegt zijn krullen naar achteren en vervolgt
zijn vraag:’Ik wil graag dat jij over twee maanden mijn Piano Sonate in a moll
die ik in 1817 schreef, gaat spelen in mijn geboortehuis in Wenen.´
Hij veegt nogmaals de lastige lok naar achteren. Daarna
neemt hij bedachtzaam zijn brilletje af, trekt een witte zakdoek uit zijn mouw
en poetst het al pratend schoon. ´Jij weet hoe je moet inhouden bij de derde
herhaling en hoe het moet worden teruggenomen aan het eind van het eerste deel.
Precies zó heb ik dat bedoeld. Zoals jij het vertolkt wil ik het horen. Zo kon
Thérèse het ook vertolken. En ook Winterreise doe je goed. Zeg tegen je zanger
dat hij bij ‘Der leierman ‘de versie in b klein neemt, die past hier beter bij.’
Ze knikt. Ze weet dat die toonsoort bij dat lied past. Ddat
die de magie, de vervreemding benadrukt.
Nu Schubert zwijgt is de stilte dubbel diep. De componist
trekt zijn cape wat vaster om zich heen en veegt de haren van zijn voorhoofd
weg. Het wit van de sneeuw glanst blauwig onder de weerkaatsing van de hemel en
weerspiegelt in zijn ronde brilletje.
‘ Luister, meisje, je kunt de pianoforte van het museum
gebruiken. Ik zal bij de uitvoering zijn. Doe je best’
Van het ene moment op het andere is hij niet meer te zien. Zonder
geluid vliegt dezelfde kraai tussen de stammen achter hen. Sneeuw valt ruisend van
een tak.
Ze staat roerloos.
Heeft ze Frans Schubert echt gezien? Is dit een zinsbegoocheling?
Ze kon hem aanraken. Hij pakte haar hand, ze voelt nog zijn vingers. Ze kijkt
naar haar handen.
Ze hoort zijn stem in haar naklinken, het zangerige van het
Duits en hoe nadrukkelijk hij sprak. Ze ziet zijn voetstappen in de sneeuw tot
waar ze zich plotseling opheffen.
Naar huis, denkt ze. Oefenen. Met grote stappen ploetert ze
door de sneeuw. Ze ziet het notenbeeld, hoort de muziek.
Enige tijd later, in een volle zaal met aandachtig publiek
zet Hannah zich voor het instrument met gebogen hoofd, de handen in haar
schoot. Ze gaat voor de pauze de aangekondigde Sonate in a moll spelen. Daarna zal ‘Winterreise’ worden
uitgevoerd met de Tenor Bas Hogenberg. Hij heeft een prachtige stem en is
evenals Hannah een groot liefhebber van Schuberts muziek. Ze hebben wekenlang intensief
gestudeerd.
Het licht gaat uit. Het publiek wacht doodstil.
Hannah wacht nog een moment, dan tilt ze haar handen op de
toetsen en zet de tonen van het eerste deel van de Sonate in a mol in, eerst heel fijn, daar komen de klanken van de aankondigende
donkerte, met het zingen van het thema mee. De golvende guirlandes van elkaar
opvolgende reeksen voeren haar mee. Stilte. Het verrassende even wachten en het
opnieuw inzetten van het thema.
Vragend en stilletjes zet ze pianissimo het tweede deel in. Langzaamaan
begint het te zingen, wandelend over de pianotoetsen, klinkt dan helder op met
vragen en antwoorden. De tonen druppelen van haar vingers, licht, steeds
sneller, dansend en luchthartig. Hier bezingt de componist het leven in
vreugdevolle onbekommerdheid. In de bassen klinken waarschuwingen op, donker en
bruisend. Akkoorden klinken van majeur naar mineur. Somber en dreigend. Steeds
kruipt het hoopvolle themaatje er tussendoor, omhoog en omlaag, om uiteen te gaan in toonladders van brekende
motieven.
In het derde deel dat stormachtig begint komen langzaam de vragende open akkoorden
weer in kleine motiefjes te voorschijn gevolgd door een donker staccato als
antwoord.
In het vierde deel klinkt de bijna militaire mars op in een fors tempo die zich
onderverdeeld in kleine fragmenten. Nog steeds huppelt het lichte motiefje er
tussendoor om na een kleine aarzeling zich in syncopen buigend en wendend te
mengen tot de muziek naar de bevrijdende eindfase stormt. Met drie forse
eindakkoorden.
Na de pauze voert ze samen met de tenor Bas Hogenberg ‘Winterreise uit‘
In het laatste lied, ‘Der leierman’ speelt de piano de aanhoudende bourdontoon, die
zo als de draailier de leegte weergeeft. Waar met de herhalingen de grootheid en
de menselijkheid getoond wordt door de stem die zingt in het vierde couplet:
‘Und er läszt es gehen
Alles, wie es will,
Dreht, und seine Leier
Steht ihm nimmer still.’
De laatste regels klinken op:
‘Wonderlicher Alter,
Soll ich mit dir gehn?
Willst zu meinen Liedern
deine Leier drehn?’
...een eeuwige kringloop met een open einde.
Het publiek is diep onder de indruk. Na de laatste klanken
blijft het doodstil. Dan klinkt het applaus ruisend op. Het blijft aanhouden
ook als de musici na elkaar het podium verlaten. Iemand wacht in de gang en wuift.
Met een paar passen glipt Hannah weg tussen de pilaren. Nog
net zijn de flappen van de ouderwetse schoudercape te zien en het opflikkeren van licht in zijn
brillenglazen als hun handen elkaar raken.