Anna moet met de pont naar de overkant. Winkelen. Ze heeft er een hekel aan. Achter het
regengordijn is alles grijs. Een grote aquarel. Het water van de rivier, de bomenrij langs de
kade, de smalle huizen aan de overzij een grauwe streep, nog maar nauw zichtbaar,
neergepenseeld.
Op de pont leunt ze met haar rug tegen de reling en kijkt langs de opgestelde auto’s hoe de
regen de rivier striemt. Een pak regenslaag, zou die rivier dat voelen? vraagt ze zich af.
Haar slechte humeur wordt er niet beter op. Zelfs de gedachte aan haar vriend Paul zakt weg
in de regensluiers.
Haar slappe houding, het gemis aan assertiviteit, waar ze het vorig weekend nog eens extra
met haar neus op is gedrukt, maakt haar bijna wanhopig.
Goed bedoeld, liet Paul’s moeder zo duidelijk merken, dat de kleding van Anna, ‘ toch niet
helemaal geschikt was voor het jubileum van vader.’ zo, dat Anna er dagen later nog van
baalt. ‘Het jubileum,’ Paul’s vader werkt dan vijftig jaar als verzekeringsdeskundige in zijn
zaak en dat wordt groots gevierd.
‘Moeder,’zoals ze haar mag gaan noemen, heeft haar geld gegeven voor een ‘net strak
japonnetje.’ Japonnetje nog wel en daar was met geen enkele mogelijkheid onderuit te komen.
Moeder bleef aandringen, met geen stokslagen was er iets tegenin te brengen. Ze is een
locomotief die opduwt voor het vertrek, ze moét, en zál, met Anna in een klein wagonnetje er
achteraan.
Ze houdt niet van jurken. Ze houdt niet van jubilea. Niet van ‘Moeder.’Moeder is een
potentaat. Anna maakt rokken van een gordijn. Of sloopt een gebloemd dekbedovertrek uit
de kringloop en maakt er een zomerbroek van met wijde pijpen. Ze loopt liever in
nonchalante jeans. Draagt laarzen en hult zich in slobbertruien.
Nu heeft ze honderd euro in haar zak in dit verrekte pokkenweer en het laatste wat ze wil is
een jurk kopen. Straks zie ik er uit als een rups in een cocon, denkt ze honend.
Ze denkt terug aan Julia Roberts in de film ‘Pretty woman. ’ Ik ben net als die vrouw in de
film, ik laat me ook overrompelen en zegt geen Nee! tegen de macht van degene die het geld
heeft. Bah. Ze geeft een trap achteruit tegen de reling en loopt met gebogen hoofd tussen de
andere passagiers de leegstromende pont af.
De jas laat het vocht op de naden steeds meer door. Het koude, natte gevoel in haar hals is
afschuwelijk. De bomen langs de straat laten nog grotere druppels vallen .Water druipt van
de zoom van haar regenjas in haar korte laarsjes. Ze verbijt een vloek die nog net tussen haar
lippen blijft steken. Haar hoektanden zijn eergisteren getrokken. Zes weken moet ze wachten
op een prothese, tot zolang praat ze met een hand voor haar mond. Met haar tong woelt ze in
de rauwe gaten in haar kaak. Ze heeft een ijzersmaak in haar mond. Voorbij rijdende
vrachtauto’s zorgen voor nog meer ellende, met golven komt het water kniehoog tegen haar
aan.
Aanstaande vrijdag vieren ze het jubileum van de vader van haar vriend. Nogmaals gruwt ze
en denkt woedend; ik ga niet! Maar Paul is haar lief en hij zal zeker trots op haar zijn.
Hij geeft haar waar ze naar hunkert. Zekerheid. Een toekomst. Zelf floddert ze maar wat aan.
‘Alles is onzeker en hoe zouden we weten wat de wind weet kind’ denkt ze met de regel van
de door haar geliefde dichter Roland-Holst.
Ze heeft een vrije woensdagmiddag en overmorgen is het de feestdag. Regendruppels hangen
aan haar kin als ze de pont afstapt. Het asfalt van de winkelstraat glimt kil.
Op de terrasjes staan de stoelen ingeklapt. De etalages hebben de verlichting aan op deze
grauwe regendag. Harkerig staan starre poppen met nietszeggende ogen in de gezichten, ze
tonen kleding waar Anna van gruwt. Levende lijken, opgestaan uit de dood. Ze drukt haar
natte neus tegen het raam.
Ze heeft buikpijn. Even houdt ze de adem in.
Verderop in een van de zaken staat ondanks de regen, de deur open. Binnen ziet het er
verlaten uit, nergens is een verkoopster te zien. Anna loopt naar binnen, snuift de typische
geur van nieuwe stoffen in en kijkt bij de rekken. Onder haar regenjas veegt ze haar handen
aan haar rok af. Ik kan die nieuwe kleding toch niet met mijn kletsnatte handen aanraken,
denkt ze.
De verkoopster staat plotseling naast haar en neemt haar op in haar natte regenjas. Anna trekt
geschrokken haar handen terug.
‘Wilt u misschien iets passen mevrouw?’vraagt het meisje. Als Anna blijft zwijgen, kijkt de
verkoopster naar de natte jas en zegt dan vriendelijker:’Misschien kan ik u even helpen, trekt
u die natte spulletjes maar uit, misschien wilt u even wat passen?
’
Verdomme, denkt Anne, ik wil liever eerst kijken, ze klemt haar lippen op elkaar.
De verkoopster legt de natte jas weg en zegt:’Komt u maar mee.’ Ze troont Anna naar een
ander rek met japonnen.
Eindelijk doet Anna haar mond open, hapt als een vis naar lucht en zegt:’Ik moet een jurk
kopen voor een jubileum met een receptie.’ Haar hemd plakt op haar rug. Zweet als een koud
waas komt op in haar hals. Ze huivert.
Het meisje knikt en loopt naar de achterkant van het rek. Ze laat een gekleed jurkje zien:’Dit
staat u vast en zeker heel mooi, dat groenige blauw van uw ogen kleurt hier prachtig bij.’
Overrompeld laat Anne zich naar het pashokje duwen.
Ze schopt haar laarzen uit en staat in haar slip en plakkende hemd op sokken voor de spiegel.
De natte haren hangen in kronkelige slierten langs haar wangen en zuchtend wringt ze zich in
de kokernauwe creatie. Ze noemt de jurk minachtend voor zich zelf, ‘Ding.’ Het ding wíl niet
om haar onwillige gestalte. Ik hou niet van jurken ik wil geen jurk. Ze stroopt het kledingstuk
over haar vochtige lijf, ze voelt zich jankerig van tegenzin. Ze ziet zichzelf staan, precies wat
ze al dacht, een rups in een cocon. ‘Moeder’ zal blij zijn. Haar hals steekt bleek op uit het
blauw en haar borsten staan geprononceerd te kijk.
‘Mag ik even?’ De verkoopster schuift het gordijn open en slaat haar handen in elkaar. Met de
sokken onder de japon uit schuifelt Anne onzeker heen en weer voor de spiegel en schudt haar
hoofd.
‘Mevrouw,’ zegt het meisje, ‘met een panty en een klein hakje zult u de ster van de receptie
zijn heus! Wilt u nog een andere kleur passen?’
Anne wil er vanaf zijn. Geen andere jurk, niks jurk andere kleur, ophouden hiermee.
Ze knikt stuurs;‘Pakt u hem maar in juffrouw.’
Met een zucht van verlichting kleedt ze zich weer in haar rok en trui en wringt zich in haar
laarzen.
Met de jurk in de tas vertrekt ze met een bedankje en een hoofdknik. Haar kaak voelt stijf van
het opeenklemmen. Als ze haar mond voorzichtig wat ontspant proeft ze bloed. Kon ik
moeder maar bijten, denkt ze wraakzuchtig.
Bij de schoenenwinkel koopt ze van de rest van het geld een paar goedkope, neutrale pumps
die ze toch na dat feest nooit meer zal aantrekken. Thuis gooit ze haar spullen in een stoel en
kruip in bed met een gloeiend hete kruik.
Bij het jubileum wordt de vader van Paul danig in het zonnetje gezet. Hij glanst als een
spreeuw bij alle toespraken. ‘Hier is hij veel groter dan thuis bij Paul zijn moeder, denkt
Anne. Hij sprankelt. Haar aanstaande schoonmoeder zit breeduit in een felgebloemde
3
zomerjurk overdadig aanwezig te glimmen, delend in de aandacht die van de weeromstuit op
haar afstraalt.
Wanneer Anna naast Paul aanschuift aan de deftig gedekte tafel, serveert de ober hoge glazen
met daarin een rozige substantie. ‘Kreeftcocktail, ’ glimlacht de in het zwart geklede collega
van Pauls vader aan haar linkerkant. Anna is ongelukkig. Het jurkje laat haar brede schouders
zien en haar grote borsten. En dan die twee oogtanden die ze mist in haar bovenkaak. Ze voelt
zich te kijk zitten. Misplaatst, onecht. Pijnlijk en vernederend. Het maalt in haar hoofd.
Ik wil weg, hoe kan ik hieraan ontkomen, ik lust die viezigheid niet. Wanhopig kijkt ze naar
het om de lange tafel geschaarde gezelschap van oude dames en heren, lepelend uit hun
glazen.
Met een ruk schuift Anne haar stoel achteruit en schiet naar de deur, grist in de hal haar jas
van de kapstok en rent naar de tram. Ze hoort nog net Paul haar naam roepen, maar dan valt
de deur al achter haar in het slot.
Door het beregende raam in de trein ziet ze het water bruin en grijs in kleine golfjes wiegelen.
Met haar hoofd tegen de rugleuning denkt Anna; Als Paul van me houdt komt hij naar me toe.
Twee meeuwen, wit tegen de donkere wolken vliegen voorbij, schuin opklimmend naar de
hemel.