Dooi en zwartgeblakerd
Wij moeten een nieuwe ijskast kopen daarom dooit het in de
keuken. Ik heb de stekker uit de ijskast getrokken. Dat moet, de laden van de
vriezer zitten vast met drie centimeter ijs, zodat er geen wrikken aan is. Ik
sla er op met een lepel. Zachtjes schuddend lacht de oude ijskast. Marije, onze
dochter heeft enige weken geleden de laden nog wel los kunnen trekken.
Klaarblijkelijk was ze meer toegewijd dan ik nu met mijn lepel. Ongelofelijk, dat er
zoveel ijs ontstaat waar toch volgens mij zo weinig vocht aanwezig is.
Weliswaar zit de buik van de vriesladen vol met vergeten hutspot en boerenkool
met worst, daar eens heimelijk in gestopt door manlief, omdat hij , denk ik, van
mening is dat hij met mijn vegetarische groentenrijke kost schromelijk te kort
komt en zo graag nog eens Hollandse pot met een gehaktbal eet. Edoch, ik weet
van niets en hij is een verstrooide professor die nooit in die vriesladen kijkt.
Eerlijk gezegd, ik zelf mij ook alleen maar verdiep in die inhoud als er
verjaardagen gevierd moeten worden. Dus zijn de laden overvol.
Nu zit ik daar met de gebakken ( bevroren) peren. In plaats
van met de lepel te slaan, ga ik nu wrikken. Tegelijk probeer ik met mijn hand
aan één van de laden te trekken. Geen centimeter komt de lade van zijn plaats. De ijskast dreigt nog eerder naar voren te
vallen dan dat hij mij zijn prooi prijs geeft.
Weet je wat, laat ik handdoeken voor die laden leggen, dan
vangen die het water wel op als het ijs gaat dooien, ik wil nou eindelijk wel
eens naar bed, denk ik met mijn hand bijna vastgevroren aan de ijskorst. Ik voeg de daad bij het woord en leg
mij met mijn stramme rug ten ruste, na het halve handdoekenbestand te hebben
uitgespreid over twee vierkante meter keukenvloer voor de ijstoren die
daar langzamerhand ontstaan lijkt te
zijn.
De volgende morgen vraag ik of Will, mijn echtgenoot de lade
onder de wasdroger voor me wil legen. Door mijn rugpijn kan ik zo diep niet
bukken. Bereidwillig als altijd knielt hij krakend en knakkend met zijn
achtentachtigjarige knieën voor de droger en leegt de lade.
Daar hij zich bij het opstaan vastgrijpt aan de wasmand, die
geen tegenstand biedt, valt hij met een klap op de marmeren vloer en slaakt een
kreet van pijn. Geschrokken snel ik toe en zie hem kreunend op de grond liggen.
Ik kan hem niet eens overeind helpen. Steunend met enige moeite hijst hij zich
, nu vasthoudend aan de wastafel en de droger, overeind.
Hij is voor een paar
dagen invalide, met een zere rib en een pijnlijke schouder. Ik, min of meer
maar minder invalide, sta na die gebeurtenis ’s morgens vroeg, verbijsterd in
de keuken, sloffend en strompelend gevolgd door manlief, waar een zeeslag lijkt
te hebben plaatsgevonden. Handdoeken drijven door de keuken, omspoeld door grote
plassen water, tot voorbij de keukentafel en stoelen. Plukken kattenhaar van
onze Pepijn, de Perzische kat, drijven voorbij, evenals broodkruimels en niet te
traceren andere ongerechtigheden. De buren! Het gaat lekken bij de buren,
schrik ik. Kreupel en voorover gebogen komt mijn echtgenoot hulpeloos naderbij
en ik schreeuw: ‘Een emmer, je moet een emmer pakken!’ Intussen gooi ik de ene
na de andere droge handdoek in het nat.
‘Waar vind ik een emmer!’roept zijn door pijn getergde stem.’In
de badkamer, dat weet je toch!’ gil ik, met mijn voeten de natte handdoeken
omhoog tillend naar mijn handen. De emmer verschijnt boven de drempel die het
stromende water nog net belet de hal in te drijven.
Ik wring en dweil , dweil en wring ,zuchtend en vloekend. De
invalide heeft zich , achteromkijkend naar zijn kwaad wijf ,teruggetrokken in
zijn hol en ter bescherming de koptelefoon opgezet om mijn geloei te dempen met
een stukje clavecimbelmuziek van de heer Froberger.
Nu ik zo aan schoonmaken ben doe ik meteen maar de rest van
de keuken ook door het sop . Het wordt kraakhelder. De oven is zo schoon alsof
hij nieuw is, de tegels blinken, de ijskast grijnst beaat en als ik dan het
deurtje van de magnetron opendoe en de zwart geblakerde binnenkant ontwaar,
grijns ik wreedaardig:’En jij sodemietert ook maar meteen op!’ De kamerdeur van
Will zijn hol is dicht. Ik gooi de deur open: ‘Zeg, die stomme magnetron, jij
hebt hem zo zwart laten blakeren, die kan meteen toch ook weg, vind je niet?’ drein
ik door het clavecimbel heen. Hij zet zijn koptelefoon af en kijkt naar mijn
verwilderd hoofd. ‘Hoever had je willen gaan? Mag ik nog blijven?’ is zijn
sardonisch antwoord, compleet met grijns. ‘Ga je mee een nieuwe kopen?’vraag ik
koel.
Dat laat hij zich geen tweede keer zeggen. Wij vinden dit
beiden een leuk uitje. Bij het uitmesten van de keuken heb ik meteen alles wat
we niet nodig denken te hebben in een zak gestopt. Ouwe koekenpannen, deksels
die te veel zijn, houten eierdopjes, nog van mijn vader, de inhoud van de
ovenla, ongelooflijk hoeveel dáár in kon, opgehoepeld er mee. Ik wist niet dat
ik zóveel pannenlappen bezat. Hup, naar de kringloop. Weg er mee. We geven de
zak onderweg meteen af.
We rijden de kuilen en gaten in de straten vermijdend, naar
de tweedehands witgoedhandel waar we een tweede hands ijskast en een kleine
magnetron kopen.
Woensdagmorgen, in de kraakheldere schone keuken, komen de
witgoedmannen de oude ijskast en de zwartgeblakerde magnetron weghalen en de
nieuwe spullen neerzetten.
Het heeft gelukkig niet gelekt bij de buren.
De keuken blinkt. De ijskast glimt in en inwit en het
magnetronnetje heeft zijn eerste havermoutje lekker warm geleverd.
De rib en de zere schouder van mijn schat zijn al een beetje
genezen en ik ben nu gewoon weer gewoon een aardige echtgenote.
Ja, ja, het kan vriezen of dooien.
No comments:
Post a Comment